Imej halaman
PDF
EPUB

la moitié de la succession en usufruit ou un huitième en pleine propriété;

„2° Lorsque, à défaut de descendants, les héritiers appartiennent à la „parentèle parentale" (père et mère, frères et sœurs ou descendants d'eux), le conjoint peut choisir entre l'usufruit de toute la succession ou un quart en pleine propriété;

„3° Si les héritiers appartiennent à la parentèle des grands-parents (grands-pères et grand'mères, oncles et tantes, cousins germains ou descendants d'eux), le conjoint a droit à la moitié de la succession en pleine propriété et à l'usufruit de l'autre moitié;

„4° Si les héritiers qui viennent en concours avec le conjoint sont des arrière-grands-parents, la part du conjoint est des trois quarts de la succession en pleine propriéte et de l'usufruit de l'autre quart;

„5° A défaut de parents de l'une ou de l'autre des catégories susmentionnées, l'hérédité échoit tout entière à l'époux survivant.

„En cas de remariage, l'usufruit du conjoint est réduit de moitié; réduction qui s'appliquait, avant 1887, seulement à la veuve, mais qui concerne actuellement le mari aussi bien que la femme.

„Quant à la „réserve" du survivant, elle se monte aux trois quarts des droits ci-dessus relatés.

„Le système du code zurichois est ingénieux; mais il est certainement trop compliqué, sans parler de certaines dispositions critiquables en ce qui concerne les ascendants, en définitive réduits à ne jamais rien recevoir, si le conjoint opte pour l'usufruit.

„A Genève, le système français fut en vigueur jusqu'en 1874; c'est-à-dire que le conjoint ne venait à la succession qu'à défaut d'enfants naturels et de tout parent jusqu'au douzième degré, conformément à l'ancien article 767 du Code civil.

„La loi du 5 septembre 1874 à complètement modifié cet état de choses: en réduisant la successibilité au huitième degré et en donnant au conjoint des droits analogues à ceux qu'il a d'après le Code civil du canton de Vaud, que l'on parait avoir suivi en le corrigeant sur quelques points. „L'époux survivant a droit à l'usufruit de la moitié des biens du prédécédé, lorsque celui-ci laisse des descendants légitimes. Ce droit de jouissance prend fin en cas de remariage.

„Lorsque l'époux de la succession duquel il s'agit est mort sans descendants légitimes, mais qu'il laisse des enfants naturels, ou bien père, mère, frères, sœurs, ou descendants de ces derniers, le survivant hérite du quart en pleine propriété.

„A défaut de successeurs de l'une ou de l'autre des catégories susmentionnées, le conjoint a droit à la moitié de la succession.

„Enfin, si l'époux prédécédé ne laisse aucun parent au degré successible, soit jusqu'au huitième degré, le survivant succède à la totalité des biens.

„Le conjoint n'a pas de réserve, lacune d'autant plus regrettable que l'article 205 du Code civil n'ayant pas été modifié à Genève, le survivant peut être réduit à la misère sans avoir le droit de réclamer des aliments à la succession."

STELLINGEN:

I.

Dat het uitzonderingsrecht van L. 25 §7 D. de hered. petit. (V. 3) en L. 20 § 11 ibid. oorzaak is geworden van het ontstaan van zoo algemeene wetsbepalingen als art. 588 al. 2. B. Wb. of § 222 Preuss. Allgem. Landr. (I. 7), mag zeer waarschijnlijk aan den invloed van het jus canonicum worden toegeschreven, en verdient billijkheidshalve betreurd te worden.

II.

Art. 236 B. Wb. is bij tweede of verder huwelijk alleen dan van toepassing, indien het vermogen, dat aan den nieuwen echtgenoot door huwelijksvoorwaarden of anders door gemeenschap van goederen volgens art. 235 toekomt, zijn eigen oorspronkelijken aanbreng plus de hem door art. 240 toegekende (of bij huwelijksvoorwaarden tot een geringer bedrag teruggebrachte) helft van de winst overtreft met meer dan de geringste erfportie van een der voorkinderen of met meer dan een kwart van den boedel des overledenen.

III.

Ons erfrecht behoort ten opzichte van de nalatenschap der moeder alle natuurlijke kinderen en ten opzichte van die des vaders de erkende natuurlijke kinderen met de wettige kinderen gelijk te stellen.

IV.

Het erfrecht ab intestato in de zijlijn, anders en verder dan voor broeders en zusters en hunne afstammelingen, kan ten onzent geheel verdwijnen.

V.

De Gemeenschap (de Staat of ook de gemeente) moet als medeerfgenaam optreden, zoodra tot eene nalatenschap geen descendenten of langstlevende echtgenoot, maar andere (wettelijke of testamentaire) erfgenamen geroepen worden.

VI.

Eene successiebelasting, met progressie naar gelang van de grootte der erfporties en legaten, gradatie naar gelang van den verwantschapsgraad, vermindering naar gelang van den hoogeren leeftijd, wordt terecht door mr. TREUB (Vragen des Tijds, Maart 1891) aanbevolen.

VII.

De erfgenaam, die het legaat eener rentedragende zaak, eener pachthoeve of eener schuldvordering (b. v. effecten), moet uitkeeren, kan niet vorderen, dat de rente gerekend worde van dag tot dag verkregen te worden, en dat dus de legataris hem een gedeelte uitkeere van den huurtermijn of van den coupon, die op den dag van 's erflaters overlijden reeds eenigen tijd loopende was.

VIII.

Bij de uitlegging eener overeenkomst moet, niettegenstaande de artt. 1375 en 1383 B. Wb., afwijking van eene tot het aanvullend recht behoorende wetsbepaling, hoezeer ook, naar den aard der overeenkomst, bestendig gebruikelijk, niet dan op grond van een uitdrukkelijk beding worden aangenomen.

IX.

Het contract tusschen auteur en uitgever heeft behoefte aan uitvoerige, wettelijke regeling, naar het voorbeeld van artt. 372-391 C. fédéral des Obligations.

Χ.

De algemeene bepaling in het reglement van een zedelijk lichaam of in de statuten van eene naamlooze vennootschap, dat bij (gewone of buitengewone) meerderheid van stemmen, d. i. ook buiten éénstemmigheid aller deelhebbers (leden, aandeelhouders), het reglement of de statuten veranderd kunnen worden, beteekent naar ons recht, dat de rechtspersoon, zonder te raken aan die gedeelten van reglement of statuten, die zijn aard, doel en werkkring omschrijven, bij monde van zijn gewoon orgaan (de algemeene vergadering) wijziging mag brengen in al die gedeelten, die zijn eigen inwendig leven en beheer betreffen, niet echter in die gedeelten, die de wederzijdsche rechten en verplichtingen van rechtspersoon en deelhebbers vaststellen. De Italiaansche wetgever heeft in art. 158 C. di Commercio eene navolgenswaardige poging gedaan, om onbillijken dwang op de minderheid te voorkomen, zonder tevens schadelijke belemmering van de meerderheid aan te moedigen of te ondersteunen.

XI.

Ook wie niet durft beslissen, dat onze wetgever de vennootschap onder eene firma als rechtspersoon beschouwd wil hebben, of haar een eigen vermogen toekent, zal toch de jure constituto bij faillissement dier vennootschap het o. a. door wijlen mr. S. J. HINGST verdedigde liquidatiestelsel moeten aannemen.

XII.

Indien niet anders is bedongen, wordt het loon van den provisiereiziger of handelsagent berekend naar het bedrag van de koopsommen der uitgevoerde leveranties, en niet naar hetgeen daarvan is ingekomen.

« SebelumnyaTeruskan »